Banner

Directeur-Grootaandeelhouder en toch werknemerspremies betalen! Of toch niet?

26 juli 2020 | Door:  Gerrald Heijnen

De wetgever heeft directeuren-grootaandeelhouders (dga's) uitgesloten van de werknemersverzekeringen, waaronder de WW. Een dga zou immers zelf zijn ontslag kunnen regelen en zo zijn eigen WW-moment creëren. De ironie is dat dga's in het algemeen helemaal niet verzekerd willen zijn voor deze voorzieningen. De discussie tussen ondernemers en de belastingdienst/UWV gaat daarom juist veel meer over het betalen van de premies dan het recht op een uitkering. Hoe zit het ook alweer met het al dan niet verzekerd zijn?

Een dga die 100% aandeelhouder is van zijn BV is niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen en hoeft dus hiervoor ook geen premies te betalen. Daar is geen onduidelijkheid over. In situaties waarin er sprake is van meerdere aandeelhouders die een loon van de BV genieten wordt het een stuk lastiger. 

De belastingdienst en ondernemers verschillen in situaties waarbij er meerdere aandeelhouders zijn regelmatig van mening. En soms ook zodanig dat de rechter er aan te pas moet komen. Zo ook onlangs voor de Rechtbank Gelderland.

De casus was als volgt. Twee ondernemers, laten we ze Johan en Henk noemen, nemen ieder via persoonlijke holdings voor 50% deel in een Werk BV. We noemen deze BV voor deze column Bouw BV. Johan en Henk verrichten werkzaamheden voor Bouw BV, maar staan op de salarislijst voor ieders persoonlijke holding. Tussen de holdings en de Bouw BV zijn managementovereenkomsten gesloten. Op die manier worden de salariskosten doorberekend aan Bouw BV. Omdat beiden (indirect) 50% van de aandelen Bouw BV in bezit hebben is er sprake van zogenaamd "gezamenlijk ondernemerschap", te weten gelijke aandelenverhouding. Op grond van de regelgeving zijn Johan en Henk dan niet verplicht verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Helder verhaal dus.

De situatie bij Bouw BV verandert echter. Op zeker moment doet zich de mogelijkheid voor een ander bedrijf over te nemen. Deze overname wordt gefinancierd door de holding van Henk. Hierdoor wordt de aandelenverhouding gewijzigd van 50/50 naar 70/30. De holding van Henk heeft dan 70% van de aandelen in bezit en Johan heeft dus nog maar 30% van de aandelen.

Er is nu geen "gezamenlijk ondernemerschap" meer.  De belastingdienst vond dat dit leidde tot verzekeringsplicht bij Johan en legde naheffingsaanslagen over de afgelopen vier jaar op. Bouw BV legde zich hier niet bij neer en stapte naar de rechter. Met succes. 

Zoals hierboven al genoemd was Johan niet in loondienst bij Bouw BV, maar stond hij op de loonlijst bij zijn persoonlijke holding. Deze persoonlijke holding voerde de directie over Bouw  BV. Daarvoor hadden de persoonlijke holding  en de Bouw BV een managementovereenkomst gesloten.  De rechter oordeelde dat er in deze situatie, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden geen sprake was van een dienstverband tussen Bouw BV en Johan. De belastingdienst had naar het oordeel van de rechter te simpel geredeneerd. Bouw BV werd in het gelijk gesteld en de naheffingsaanslagen werden vernietigd.

Het is belangrijk om te realiseren dat het ook zomaar anders had kunnen aflopen. Het is daarom beter om de zaken zo te regelen dat er geen discussie kan ontstaan over de verzekeringsplicht. Dat had in de situatie van Bouw BV ook prima gekund. Bijvoorbeeld door in de statuten op te nemen dat Johan niet tegen zijn wil ontslagen kan worden.

De les uit deze zaak is: beter de gewenste situatie duidelijk regelen in statuten dan de onzekere en dure gang naar de rechter te maken.

Dit artikel is geschreven door Teus van de Bospoort, die inmiddels niet meer bij ons in dienst is.