Banner

Belastingheffing piloten: het blijft maatwerk

31 augustus 2021 | Door:  Barry Scheer

Piloten vliegen de hele wereld over, werken vaak voor een buitenlandse werkgever of buitenlands uitzendbureau en zijn gestationeerd in een ander land dan Nederland. Hierdoor krijgen piloten te maken met de zeer complexe internationale belastingwetgeving voor de belastingheffing over hun inkomen. Omdat er veel verschillende situaties denkbaar zijn is de uitwerking nooit standaard en is maatwerk geboden. In dit artikel ga ik in op de hoofdlijnen van de belastingheffing voor piloten en op een aantal praktijkvoorbeelden die laten zien hoe complex deze materie is.

Belastingheffing

Internationale belastingheffing en het voorkomen van dubbele belasting wordt geregeld in belastingverdragen die Nederland met andere landen heeft gesloten. Deze verdragen zijn gebaseerd op het OESO-Modelverdrag (hierna: Modelverdrag). Voor piloten (en cabinepersoneel), werkzaam in het internationale luchtverkeer, is er een apart artikel opgenomen in dit Modelverdrag.

Tot 2017 werd in het Modelverdrag bepaald dat piloten in het internationale verkeer werden belast in het land waar hun werkgever is gevestigd. Dit is bijvoorbeeld het geval in belastingverdragen met o.a. België en Duitsland. Sinds 2017 is in het Modelverdrag echter vastgelegd dat piloten belasting betalen in het land waar zij wonen. In dit verband kunnen de belastingverdragen met o.a. Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk worden genoemd.

Uit het bovenstaande blijkt dus al dat het belangrijk is om het betreffende belastingverdrag te raadplegen om te bepalen welk land het recht heeft om belasting te heffen over het inkomen van piloten.

De praktijk

Aan de hand van de volgende (praktijk)voorbeelden en ontwikkelingen blijkt dat situaties soms complex kunnen zijn, met verschillende uitkomsten tot gevolg. 

Een Nederlandse piloot werkte voor een Britse luchtvaartmaatschappij. In 2014 werd deze piloot gestationeerd op de luchthaven Charles de Gaulle in Parijs. De piloot kreeg 33 dagen uitbetaald voor werkzaamheden in Frankrijk.

Rechtbank Noord-Holland was vrij duidelijk: op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Frankrijk is het inkomen van een in Nederland wonende piloot slechts in het woonland, Nederland, belastbaar. Dat de piloot zijn werkzaamheden gedurende 33 dagen feitelijk uitsluitend in Frankrijk heeft verricht, is niet relevant.

Het gerechtshof Amsterdam heeft op 18 maart 2021 echter anders beslist. De in totaal 33 dagen die (alleen) op het grondgebied van Frankrijk zijn uitgeoefend, betreffen dagen waarop de Nederlandse piloot slechts tussen luchthavens in Frankrijk vloog, dagen waarop de piloot stand-by was op de luchthaven Charles de Gaulle, dagen waarop de piloot een training had nabij de luchthaven Charles de Gaulle en dagen waarop de piloot in Frankrijk verbleef vanwege een focusgroep.

Hof Amsterdam oordeelt dat de zes dagen waarbij de piloot alleen binnen Frankrijk vliegt, niet behoren tot het internationaal verkeer. Het heffingsrecht komt dan toe aan Frankrijk. Nederland moet een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verlenen. De werkzaamheden die de piloot op de andere 27 dagen in Frankrijk heeft verricht, houden, gezien hun ondersteunde aard, zowel verband met het internationale verkeer als met de binnenlandse vluchten. Het hof rekent deze dagen daarom pro rata toe aan het internationale en het binnenlandse vliegverkeer. Dit komt er uiteindelijk op neer dat de piloot in totaal 8 dagen heeft gewerkt in Frankrijk die niet zijn aan te merken als het uitoefenen van de dienstbetrekking in internationaal verkeer. Frankrijk mag daarover belasting heffen en Nederland moet vermindering verlenen ter voorkoming van dubbele belasting.

In deze zaak woont de piloot in Nederland en werkte in 2014 als gezagvoerder voor de Britse luchtvaartmaatschappij easyJet. De piloot is in 2014 tot en met mei gestationeerd op de luchthaven van Milaan-Malpensa, in Italië. In verband hiermee heeft de piloot 73 dagen in Italië verbleven.

Het (piloten)artikel in het belastingverdrag met Italië bepaald dat het heffingsrecht over het loon van een (Nederlandse) werknemer ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een  vliegtuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, aan de woonstaat toekomt. Daarmee lijkt de uitkomst duidelijk: de piloot woont in Nederland en dus mag Nederland belasting heffen over dit inkomen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste hier echter dat het betreffende pilotenartikel niet van toepassing was aangezien de plaats van de werkelijke leiding van easyJet in het Verenigd Koninkrijk is gelegen en niet in de verdragslanden Nederland of Italië. Gebruikelijk is namelijk dat er een definitie van internationaal verkeer in het verdrag staat. Hierin is bepaald dat voor de uitleg van een belastingverdrag slechts sprake is van internationaal verkeer wanneer de feitelijke leiding van de maatschappij in één van beide landen is gelegen. Hierdoor is het pilotenartikel alleen van toepassing wanneer je vliegt voor een maatschappij waarvan het hoofdkantoor of een zelfstandig opererend onderdeel van die maatschappij in het woon- of werkland is gevestigd.

In deze zaak betekende dit dat de regels uit het verdrag tussen Nederland en Italië gelden die ook op reguliere werknemers van toepassing zijn. Op basis van het reguliere werknemersartikel mag Italië (werkland) belasting heffen over het inkomen als het inkomen ten laste komt van een vaste inrichting van easyJet in Italië. De piloot heeft vervolgens aannemelijk kunnen maken dat er sprake is van een vaste inrichting in Italië. Omdat zijn inkomen ten laste van deze Italiaanse vaste inrichting zijn gekomen, is Italië heffingsbevoegd over zijn inkomen. De piloot kreeg van de rechter gelijk: Nederland moest een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verlenen voor het Italiaanse inkomen van de piloot.

In relatie met Duitsland speelde het volgende. Het oude belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland uit 1959 bevatte de bepaling dat het inkomen van piloten was onderworpen aan belastingheffing in het land waar de luchtvaartmaatschappij was gevestigd. In 2012 is vervolgens een nieuw belastingverdrag overeengekomen dat een pilotenartikel bevatte die bepaalde dat het woonland van de piloot bevoegd was om belasting te heffen over het inkomen.  

Deze wijziging stuitte op veel bezwaren van Nederlandse piloten in dienst van Duitse luchtvaartmaatschappijen. Uiteindelijk is het nieuwe belastingverdrag hierop gewijzigd zodat het pilotenartikel weer aansloot bij de belastingheffing in het land waar de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.  

Dan de bijzondere relatie van Nederland met de Golfstaten. De belastingverdragen van Nederland met de Golfstaten (Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar, Verenigde Arabische Emiraten, Saudi-Arabië) wijzen het land waar de luchtvaartmaatschappij is gevestigd aan als heffingsbevoegd land. Indien piloten werkzaam zijn bij luchtvaartmaatschappijen als Qatar Airways of Emirates mocht Nederland dus geen belasting heffen (terugtreden). Omdat Nederland slechts verrekening gaf van de betaalde belasting in de Golfstaten en men daar geen of weinig belasting betaalt, moesten de in Nederland woonachtige piloten effectief toch in Nederland belasting betalen.

Om concurrentieverstoring tegen te gaan, heeft de minister in een besluit uit 2017 besloten dat Golfstaat-werknemers voortaan zijn vrijgesteld voor hun salaris. Feitelijk resulteert deze mogelijkheid vaak tot dubbele niet-belastingheffing.

Voorbeeld

Een in Nederland woonachtige piloot werkt voor Qatar Airways, dat in Doha (Qatar) haar hoofdkantoor heeft. De piloot heeft een formele arbeidsovereenkomst met Qatar Airways (Doha) en krijgt zijn salaris vanuit het hoofdkantoor op zijn Nederlandse bankrekening overgemaakt. Op grond van het bepaalde in het belastingverdrag tussen Nederland en Qatar komt het heffingsrecht toe aan Qatar (vanwege de plaats van werkelijke leiding). Nederland zal dus een vermindering ter voorkoming van dubbele belastingheffing moeten toekennen. In het belastingverdrag met Qatar is opgenomen dat Nederland dat op basis van de verrekeningsmethode doet. Doordat de piloot in Qatar geen inkomstenbelasting had betaald was de piloot effectief gezien Nederlandse inkomstenbelasting verschuldigd. Door het besluit uit 2017 kan de piloot in zijn aangifte inkomstenbelasting aanspraak maken op een vrijstelling van belastingheffing inzake zijn salaris.

Door het besluit uit 2017 is het dus mogelijk dat in Nederland geen belasting wordt betaald over het salaris, ook al is de piloot hier woonachtig. Meestal is de belastingheffing in de Golfstaten vrij beperkt of nihil, dus het fiscaal voordeel van deze regeling kan aanzienlijk zijn.

Tot slot het volgende. Er kan ook discussie ontstaan of de piloot zijn werkzaamheden in loondienst of als ondernemer uitvoert, bijvoorbeeld via een pilot agreement met een uitzendbureau. Voorlopig kan hier, in lijn met de rechtspraak, de conclusie worden getrokken dat deze werkzaamheden in loondienst worden uitgevoerd.

Conclusie

Zoals je hiervoor hebt kunnen lezen spelen veel factoren een rol om te bepalen hoe en waar het inkomen van piloten (en cabinepersoneel) wordt belast. Ben je piloot of werkzaam als cabinepersoneel voor een luchtvaartmaatschappij opererend in het internationale verkeer en wil je weten welk land op welke manier belasting mag heffen over jouw inkomen? Neem dan gerust contact met ons op.

Barry Scheer

Barry Scheer

Fiscaal adviseur

088 2531143 | bscheer@alfa.nl


Meer over Barry